Een hogeschool is geen universiteit. Helder. Of we dat moeten willen zijn, daar kun je heel lang over discussiëren. In andere landen is het verschil in naam verdwenen, in praktijk niet helemaal. Nederlandse hogescholen noemen zichzelf in het Engels “University of Applied Sciences”. Duidelijk ook wat mij betreft: het gaat om toegepast onderzoek.
Onderzoek aan een hogeschool is geen hobby van een bestuurder of een docent die in de boeken wil duiken. Het levert, mits goed opgezet en ingebed, wel degelijk een fundamentele bijdrage (grapje: nee, we doen geen fundamenteel onderzoek) aan de beschikbare kennis en het beschikbare onderzoek binnen de verschillende gebieden. Dat is geen belofte, dat is de afgelopen jaren gebleken.
Je bent er echter niet met het simpelweg aanstellen van een paar lectoren binnen een hogeschool. Ook niet als het ervaren mensen zijn die in het bedrijfsleven hun sporen verdiend hebben en een netwerk met zich meebrengen. Een lector zal moeten beschikken over voldoende onderzoekers waarmee onderzoek uitgevoerd kan worden. En die onderzoekers zullen in staat moeten zijn niet alleen onderzoek uit te voeren maar ook het netwerk van het lectoraat op te bouwen, te onderhouden en uit te bouwen. Daarbij zullen ook zij op hun beurt weer ondersteund moeten worden. En of dat in een Centre of Expertise, Centrum voor Innovatief Vakmanschap (mbo) of een Kenniscentrum gebeurt maakt wat mij betreft niet eens zo veel uit. Er moet een goede en duurzame basis en organisatie zijn.
Zo’n netwerk bestaat als het goed is uit partijen in de driehoek: onderzoek – beroepenveld – onderwijs. Het beroepenveld (het bedrijfsleven of in het geval van een educatieve faculteit: het afnemend onderwijsveld) zal daarbij in veel gevallen de vragen aanleveren op basis waarvan het onderzoek ingericht wordt. Onderzoek aan een hogeschool zal daarnaast nooit los staan van het onderwijs binnen die hogeschool. Resultaten van onderzoek zullen ook inpasbaar moeten zijn in het onderzoek, studenten en docenten zullen bij het onderzoek betrokken moeten worden. En dan nog is het voor individuele lectoraten vaak moeilijk om de eindjes financieel aan elkaar te knopen. Want voor wat betreft de financiering van onderzoek zit er nog een groot verschil tussen universiteiten en hogescholen. En ja, onderzoek kost geld, zowel in uitvoering als in ondersteuning.
Daarbij vind ik het zeker geen probleem dat het beroepenveld (en het onderwijs) mee moeten betalen met onderzoek dat hogescholen uitvoeren. Integendeel. De bereidheid om mee te betalen is immers een goede manier om er voor te zorgen dat het onderzoek ook daadwerkelijk praktijkgericht blijft, met die praktijk verbonden. Maar van de andere kant kun je ook niet van partijen in het beroepenveld verwachten dat zij alle kosten dragen van onderzoek dat in de regel ook voor anderen heel bruikbaar is. En zeker als er uitgegaan wordt van de open access gedachte waarbij de resultaten van het onderzoek vrij met anderen gedeeld worden, zou je verwachten dat de initiatiefnemers van het onderzoek ook financieel gesteund worden uit gemeenschappelijke gelden.
Het is daarom dan ook niet vreemd dat de roep bestaat en blijft bestaan voor het structureel financieel ondersteunen van onderzoek binnen hogescholen. Dat is geen linkse hobby, dat is het gebruik van gezond verstand. Dat is verstandig investeren in de toekomst.
p.s. voor de duidelijkheid: zoals alles op dit weblog, is ook bovenstaand bericht geschreven op persoonlijke titel.
Directe aanleiding voor dit bericht: