Gisteren kreeg ik van een collega (dank je Minke!) een artikel uit “Onderzoek van Onderwijs”, editie Maart 2002 met als titel “Mogelijke functies van een portfolio binnen een competentiegericht curriculum”, geschreven door Magda Ritzen en Jacqueline Kösters. Helaas geen digitale versie om naar te linken, maar toch een reactie.
Nou ben ik natuurlijk helemaal geen deskundige op het gebied van portfolio’s en competentiegericht leren. Maar met het EPS rapport dat ik afgelopen week gelezen en besproken heb, nog vers in het geheugen was dit toch wel een verassend artikel. Waar ik mezelf heel erg kon vinden in de wijze waarop Straetmans en Sanders assesment bij competentiegericht onderwijs en de plaats van een portfolio daarbinnen benaderden, kon ik dat veel minder met dit artikel.
Een aantal vragen die ik heb en voorbeelden van uitspraken die ik niet snap of niet onderschrijf:
* …werken studenten aan realistische taken…Idealiter is er sprake van een directe opdrachtgever vanuit de beroepspraktijk….
Waarom is er een directe opdrachtgever vanuit de beroepspraktijk nodig om taken realistisch te maken?
Je gaat er dan vanuit dat je daarmee een representatieve situatie nabootst, maar die opdrachtgever kan juist heel vriendelijk, onaardig, behulpzaam, dwars zijn. Wat wil je beoordelen? Of ze met een gemiddelde opdrachtgever overweg kunnen of dat ze toevallig met die opdrachtgever die jij hebt kunnen vinden overweg kunnen? En hoe extrapoleer je dat naar een algemeen oordeel over de vaardigheden van een student om met opdrachtgevers overweg te kunnen?
* De auteurs zijn nogal gekant tegen gestandaardiseerde toetsen en vaste criteria omdat die geen recht doen aan het individuele werk en zelfverantwoordelijke leerproces van de student. Ze geven aan dat het gaat erom dat de student de assessoren kan overtuigen van zijn interpretatie en deze kan verantwoorden.
Hier hangt het er natuurlijk maar een beetje vanaf wat je gestandaardiseerd vindt. Ik ken een paar voorbeelden van hoe beoordeling op een kunstacademie plaats kan vinden. Daar is het verhaal bij het “werk” belangrijker dan het werk zelf. Maar helaas is het daar maar al te vaak zo dat het veel meer de vraag is in hoeverre het verhaal aansluit bij de gedachtewereld van de assessor. Omdat daar vaak helemaal geen objectieve criteria (= standaard) gebruikt worden ontstaan er eveneens situaties die zeker geen recht doen aan de student.
* In een tabel in het artikel worden een drietal scenario’s beschreven, met daarbij de leerdoelen, de organisatie van het onderwijs en de assesment wijze.
Scenario #1: docent-georiënteerd
Leerdoelen: Discrete en procedurele kennis en vaardigheden
Organisatie van het onderwijs: Na genoten onderwijs (veelal docent gestuurd) leggen studenten een toets af.
Assesment: Toetsen met opgaven die aansluiten bij het onderwijs. De docent beoordeelt.
Scenario #2: student-georiënteerd
Leerdoelen: Generieke vaardigheden
Organisatie van het onderwijs: Studenten volgen verschillende leerroutes om overeenkomstige vaardigheden te verwerven
Assesment: Open opdrachten met duidelijke criteria: studenten werken opdrachten individueel uit. Beoordeling mbv gestandaardiseerde beoordelingsschalen.
Scenario #3: Competentie georiënteerd
Leerdoelen: Beroepscompetenties
Organisatie van het onderwijs: Studenten handelen zelfstandig en zelfverantwoordelijk in een beroeps/ of opleidingssituatie. Constructie van een persoonlijk werk/leerproces
Assesment: Authentieke werkzaamheden waaraan studenten deelnemen tijden de assesment en waarover zij hebben gerapporteerd in een portfolio. Assessoren kunnen, indien nodig, nieuwe beoordelingscriteria ontwikkelen.
Wat ik hier bezwaarlijk vind is dat er gesuggereerd wordt dat er een één-op-één relatie bestaat tussen scenario-leerdoelen-organisatie-assesment. Terwijl competenties toch juist een complex geheel zijn van kennis, gedrag en vaardigheden. Dus ook als je competentie georiënteerd wilt opleiden kun je van tijd tot tijd discrete en procedurele kennis willen toetsen. Dat je dat wellicht dan niet doet met een schriftelijke toets maar door het creëren van een praktijkgerichte situatie die ze alleen succesvol kunnen voltooien als ze beschikken over die kennis spreekt voor zich. Ook in een virtueel bedrijf zal een student over die kennis moeten beschikken, anders zal hij/zij zich daar niet kunnen handhaven.
In het algemeen vond ik dat de auteurs het portfolio erg als doel op zich nemen. Daarnaast gaan ze wat vaak voorbij aan de praktijk van dit moment. Een opleiding zal naar de student, maar zeker ook naar de inspectie moeten aantonen dat de beoordeling ook formeel correct verloopt. Het tijdens de rit aanpassen van beoordelingscriteria klinkt leuk, maar mag nu eenmaal niet. En een gemiddelde student zal het ook niet op prijs stellen. Hij/zij wil zijn studie kunnen plannen en zal vaak maar wat blij zijn als bij een competentie waar hij zwakker in is eindelijk het gewenste voldoende staat. Als we in ons enthousiasme weer gaan verzinnen wat beter is voor de student schieten we ook weer door naar de verkeerde kant.
Wél goed vond ik overigens het onderscheid dat gemaakt wordt de totale verzameling van het portfolio (door de auteurs portfolioarchief genoemd) en de verschillende deelverzamelingen die een student kan maken. Binnen het digitaal portfolio zoals dat voor Fontys gerealiseerd wordt, wordt dat onderscheid ook gemaakt. Daar kan de student “etalages” maken van delen van zijn of haar totale digitaal portfolio. De inhoud ervan is afhankelijk van het doel, bijvoorbeeld ten behoeve van een assesment, een sollicitatie, of gewoon om onderhanden werk te tonen.
Één positief effect heeft het artikel voor mij wel gehad: het maakt de spraakverwarring die vaak ontstaat rond (digitale) portfolio’s heel helder. Als de auteurs van beide documenten met elkaar in discussie zouden raken zonder vooraf duidelijk te hebben dat er sprake is van een toch tamelijk andere insteek, zou de discussie tot niets leiden. Gezien de omvang van Fontys zullen er hier intern ongetwijfeld nog een paar andere zienswijzen te vinden zijn. Heel benieuwd ben ik naar de vraag of we ze ook allemaal kunnen ondersteunen.