Toen Apple in gevecht was met de FBI over het al dan niet unlocken van de iPhone van een van de terroristen die in San Bernardino dood en verderf zaaiden, wist ik het wel. Het was een slecht idee om Apple te dwingen om een achterdeur te bouwen, ook al was die “eenmalig”. Immers, het zou dan niet bij die ene keer blijven. Én, wat was de kans dat de FBI iets op die telefoon zou vinden dat de moeite waard was? Hoe verder de FBI de argumenten opklopte, hoe minder ik daar in geloofde. En het blijkt ook nog niets opgeleverd te hebben nu de FBI, zónder Apple, wél een achterdeur heeft weten te vinden.
Afgelopen week kwam er echter ook een ander bericht voorbij. Van een man die niet in de iPhone van zijn overleden zoon kan. Een iPhone waarbij zijn zoon wél de vingerafdruk van zijn vader geregistreerd heeft, maar die door een herstart (ok, dat is een wat wazig deel van het verhaal) nu toch de pincode vraagt. En die heeft de man niet. Er zouden video’s op de iPhone staan die de man er nu niet vanaf kan krijgen. Hulp van Apple krijgt hij niet.
Had dit voorkomen kunnen worden? Natuurlijk, als de zoon de foto’s en de video’s in de cloud op zou hebben opgeslagen, dan was er niet veel aan de hand geweest. Is Apple hier een star bedrijf of een voorvechter van onze rechten? Ik merk dat ik het veel minder helder vind dan bij het San Bernardino geval. Hier zou je verwachten dat het menselijke aspect voorrang krijgt boven het principe. Dat is een keerzijde van privacy.